We beginnen de achterwaartse worp met de hengeltop vlak boven het water. Die top brengen we langzaam omhoog totdat alleen de onderlijn of leader nog op het water ligt. Vervolgens maken we een langzaam versnellende beweging omhoog en naar achteren, met een plotselinge stop bij de stand 1 uur achter ons. Nemen we de lijn te snel op van het water, dan verjagen we de vis door het verstoren van het wateroppervlak en krijgen we bovendien een douche aan waterdruppels over ons heen. De hengeltop heeft een opwaartse beweging gemaakt en dus vliegt ook de vliegenlijn hoog achter ons de lucht in, ver boven eventuele struiken of het gras. De voorwaartse worp zetten we pas in wanneer de vliegenlijn zich volledig gestrekt heeft in de lucht. Zetten we de voorwaartse worp te vroeg in, dan krijgt het uiteinde van de leader in een keer zo’n versnelling, dat er een zweepknal klinkt en we in veel gevallen de vlieg kwijt zijn. Een gedeelte van de voorwaartse worp gebruiken we in dit geval alleen om de lijn te strekken, ze draagt niet bij aan het voorwaarts opbouwen van energie in de hengel, zodat de worp minder ver zal reiken.
De voorwaartse worp is verder een kopie van de achterwaartse. We maken een langzaam versnellende beweging met een plotselinge stop op de stand 11 uur. De lijn en leader rollen nu uit in voorwaartse richting en we volgen het zakken van de lijn met de top van de hengel. Na de worp hebben we de top van de vliegenhengel weer vlak boven het wateroppervlak en ligt de vliegenlijn in een rechte lijn voor ons.